We (dat is Leen en Ria La Rivière) waren jaren geleden in Krakau, Polen op uitnodiging van een van onze collega organisaties genaamd Sacrosong, dat werd geleid door een bejaarde priester, die een jeugdvriend bleek te zijn van de vorige paus (die paus was vroeger bisschop van Krakau geweest).
We waren ondergebracht in een mannenklooster. Het leek of de eeuwen hier hadden stilgestaan. Er waren een aantal vrouwen, die alles verzorgden, kookten en schoonmaakten. De mannenbroeders waren bijna onzichtbaar en kwamen alleen voor de maaltijden boven water en aten dan aan een tafel, helemaal apart. Als gasten zaten wij in de eetzaal een ruimte lager, we konden elkaar uit de verte zien. Het was bijzonder dat men een vrouw als gast toeliet in dit klooster. Het was grensverleggend dat het klooster ons de beste kamer had gegeven. En dat bleek de kamer van de kardinaal te zijn. Mocht hij op visitatie komen, dan had hij deze ruimte. Tot onze verbazing had deze grote kamer 2 bedden, welke niet naast elkaar maar achter elkaar stonden. De oude priester, die ons rondleidde en naar deze kamer bracht, keek met pretoogjes naar ons en zei met enige humor: tsja, de kardinaal is natuurlijk niet gehuwd en u wel, ik zou de bedden maar niet gaan verschuiven, die zijn wat zwaar, maar dat ene bed is iets breder, u ziet maar. We zullen hier in het midden laten of de kardinale zonde ook werkelijk gebeurde, maar de situatie was vermakelijk. ‘s Avonds moest je voor 9 uur in het klooster zijn, want alles ging hermetisch op slot.
Er was een jongere priester, deze kreeg voor één van de avonden nachtpermissie en met hem en een enorme sleutel van de kloosterpoort konden wij Krakau-bij-nacht verkennen. En dat bleek alleszins de moeite waard. Na afloop van een grote meeting van Sacrosong in de kathedraal (er traden koren, zangers, componisten op) nodigde een andere priester ons uit om nog even na te praten op zijn kamer. Een paar musici gingen mee, en onze begeleidende priester. We eindigden in een ander klooster, waar een groep priesters werd opgeleid, en iedereen een eigen kamer had. Die kamer was uiterst eenvoudig ingericht: bed onder het raam, de ene muur een grote boekenkast, de andere muur wat stoelen en een studeertafel. In het midden een laag tafeltje en aan het plafond een fel brandend kaal peertje, waar je bijna hoofdpijn van kreeg. Er werden van buiten nog wat stoelen aangesleept, en met wat persen en meten zaten we allemaal als haringen in een ton op die kamer. Eén van de musici pakte een gitaar en de vreugde steeg snel. Deze priester vroeg of we wat wilden drinken. Natuurlijk. En de priester deed een greep onder zijn bed en daar bleek hij een privé wijnkelder te hebben. De paar glazen werden volgegoten en gingen steeds rond. Iemand bleek een fles zelfgestookte jenever mee te hebben en de vreugde en de verbroedering werden zo stevig gesmeerd. Het werd een echte ontmoeting met echte mensen. Ware broederschap ontstond. Wat ons is bijgebleven is de welgemeende blijdschap van die priester om ons echt te willen leren kennen en ons zo gezellig bijeen te hebben onder dat kale peertje. Zeer laat kwamen we in ons eigen klooster terug, dankzij de nachtpermissie en de priester, die als Petrus, de sleutel tot onze behouden thuiskomst hanteerde. De volgende dag leek alles wat langzamer te gaan, goedkope wijn met jenever is een merkwaardige combinatie. Misschien is dit verhaal een idee voor het volgende gemeenteweekend…