Zondagmorgen…jaren geleden, zoals altijd op de achterste rij. Als oude br.en zr.Blok er zijn, mogen zij op de hoek, dan zit ik op stoel 3. Ze waren er niet, dus nu op de hoek. Je weet maar nooit, dus de stoel naast mij vrij gehouden. Met de laatste golf studenten, die altijd 1 minuut voor 10 binnenkomt, moet hij naar binnengespoeld zijn. Opeens stond hij naast me. Hij zag er wat verlept uit. Hij keek verdwaasd naar de volle kerk, wist duidelijk niet wat hij doen moest, ‘mag ik daar zitten? ‘Kom maar gauw!’ Hij ging zitten onder de tonen van een naar forte aanzwellend orgel, dat daarna stil viel. Hij keek gespannen in het rond. Aankondiging, hij luisterde aandachtig. ‘duurt het lang?’ ‘Nee hoor, tegen half twaalf zijn we wel aan de koffie!’ Zijn gezichtsuitdrukking vertelde mij dat hij een hele onbekende was in ‘Gallilee’. Het eerste lied werd ingezet, hij ging mee staan, van het liedboek begreep hij niet veel. Dus een helpende hand geboden. Hij keek mij dankbaar aan, mij viel toen gelijk op zijn stralend blauwe ogen. Ik had dat eerder gezien bij jongeren, die een bepaalde drug gebruikten. Mijn buurman was duidelijk in ‘space’. En ik was benieuwd hoe dit ging aflopen. Met het zanggedeelte deed hij ijverig mee om alles op te zoeken en mee te lezen. Of hij het begreep? Zijn blauwe ogen keken af en toe erg afstandelijk. Met de preek werd het pas echt interessant: zouden we een brug kunnen slaan tussen twee wel heel verschillende werelden? De dominee wiegde hem in slaap. Mijn buurman krulde zich op op zijn stoel, ik vond dat een knappe prestatie. Maar de omgeving begon onrustig te worden, dat hoorde toch niet in een kerk? Het werd pas echt lastig, toen zijn hoofd omviel tegen de schouder van de man op stoel nr.3, die bleef onbewogen rechtop. Gelukkig maar, daarna krulde mijn buurman zich meer in mijn richting. Ik dacht: wat is er nu mooier, om na een nacht feesten, rust te vinden in een kerk? De tonen van het orgel brachten hem weer terug in onze wereld. De collectezakken kwamen er aan, ik fluisterde, dat hij er iets in mocht doen, maar het hoefde niet. Uit zijn sjofele broek plukte hij een stuiver. Dat was voor mij de kostbaarste stuiver, die ik ooit had gezien, die in de collectezak ging. Met de tweede zak had hij niets, daar toen zelf maar wat extra’s in gegooid. Tijdens de collectetijd en kinderen die binnenkwamen vroeg hij heel erg beleefd, of de pelgrimsvader er ook was (hij moet zeker het bordje op de kerk gelezen hebben). Ik antwoordde, dat dat een beetje lastig was, want er waren er een aantal geweest, en dat had een paar eeuwen geleden gespeeld. Ik vertelde kort die episode en dat er voorin de kerk een replica van het schip stond. Zijn blauwe ogen straalden. ‘Mag ik die straks zien?’ “ja, dat mag!” Staande met de slotzang keek hij bij mij ijverig mee, hij had het niet in zijn boek kunnen vinden. Na het Amen, wenste ik hem nog een mooie zondag, wees waar de koffie was ‘on the house’. Ik zag hem naar voren lopen om het schip te bekijken, daarna was hij opeens verdwenen. Ik hoopte, dat ik deze ‘final frontier’, had kunnen overbruggen. Opmerkingen uit de omgeving maakten duidelijk, dat men het maar niks gevonden had (‘ik snap niet dat je naast hem bleef zitten….’), maar ik, ik had een echt mens ontmoet, ook al was hij in ‘space’.